CHESAPEAKE BAY RETRIEVER Club Nederland
 


 

 

  home

  informatie

  fokkerij

  nieuws

  foto`s

  contact

  links
 


 

Pups en beweging: bijt dat elkaar?

Over de hoeveelheid en vorm van beweging die aan pups gegeven mag worden is nog vaak verschil van mening tussen hondenbezitters, trainers en dierenartsen. Er doen uitermate voorzichtige adviezen de ronde die bij nadere beschouwing niet duidelijk terug te voeren zijn op een degelijke argumentatie, laat staan wetenschappelijk onderzoek. Bewegen heeft aantoonbare voordelen, ook voor jonge honden. Beweging is de prikkel om de coördinatie, conditie en spierkracht van de hond te beïnvloeden. Beweging draagt bij aan een doelmatig gebruik van de opgenomen energie.

Er rust een tamelijk groot taboe op het advies een jonge hond meer te laten bewegen. Hierbij worden de voordelen van beweging niet of zijdelings genoemd. Onderzoek bij mensen en paarden hebben de voordelen van gedoseerde training echter overtuigend aangetoond. Kinderen, die vanaf hun vroege pubertijd sporten, ontwikkelen een hogere kracht en een grotere zuurstofopname (die behouden blijft gedurende de rest van het leven) dan kinderen die weinig actief zijn in deze levensfase. Bij veulens is meermalen aangetoond dat langer lopen met lage intensiteit ('weidegang') de kraakbeen- en peesontwikkeling bevordert. Dit zijn effecten die de belastbaarheid voor de rest van het leven verhogen. Het is zeer waarschijnlijk dat het lichaam van de jonge hond in principe niet anders reageert op gedoseerde trainingsprikkels. De vraag is dan natuurlijk: wat zijn gedoseerde trainingsprikkels?

Naast gewicht geeft de verhouding borstomvang/buikomvang informatie over de lichaamssamenstelling. Bij oudere pups vanaf zes maanden (voor honden van normale lichaamsbouw) en volwassen honden geldt dat de buikomvang 2/3 (of iets minder) moet zijn van de borstomvang. Bij een toename van de spiermassa en afname van de vetmassa wordt het verschil tussen beide omvangmetingen groter. Dit verschil neemt ook toe bij goedgetrainde volwassen honden. Grote honden zoals de Chess groeien snel met als gevolg dat hun massa snel toeneemt. De genoemde verhouding tussen spiermassa en vetmassa en dus tussen buikomvang en borstomvang geeft een goed inzicht in functioneel gewicht en overgewicht. De toename van lichaamsgewicht moet gedragen worden en daar is (spier)kracht voor nodig. Gedoseerde beweging en training kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van coördinatie en spierkracht. De juiste training leidt ertoe dat energie omgezet wordt in gezonde spierontwikkeling. Veel hondenliefhebbers zijn echter bang voor 'te veel' bewegen en letten daarbij te weinig op de kwaliteit van bewegen.

In een aantal studies van begin jaren negentig van de vorige eeuw is gekeken wat trainingsprogramma's op een lopende band doen met de ontwikkeling van het bewegingapparaat (de spieren en botten) bij gezonde honden. Een groep jonge Beagles werd onderworpen aan een licht en een zwaar trainingsprogramma. Het lichte programma bestond uit een looptraining op een lopende band met 15% helling, 4 km per dag, gedurende 15 weken. Het zware programma bestond uit een vergelijkbare training maar met een afstand tot 20 km per dag. In deze studie had een gedoseerde training een gunstig effect op de gewrichtsontwikkeling, terwijl het zware programma een negatief effect had. Daarnaast zijn effecten op spierontwikkeling waarschijnlijk, hoewel er in de studie niet expliciet naar is gekeken.

In een andere studie werd gedurende ruim een jaar gekeken naar de invloed van een opbouwend trainingsprogramma op de ontwikkeling van het gewrichtskraakbeen van de heupen. Aan het einde van de periode liepen de honden vijf maal per week 40 km op een lopende band. Deze groep werd vergeleken met een controlegroep zonder training. De onderzoekers konden geen tekenen van kraakbeendegeneratie aantonen. Maar aangezien de honden wel dagelijks 40 km konden lopen geeft het wel aan wat training kan doen. Afstanden van 20-40 km zullen in een gewone situatie niet gemakkelijk gehaald worden en de kortere afstanden lijken een positief effect te sorteren.

Vaak wordt het advies gegeven om een wandeltijd aan te houden van vijf minuten per levensmaand. Het schema van 'vijf minuten per levensmaand' gaat uit van een relatie tussen leeftijd en wandeltijd. Hoe die relatie zit is onduidelijk en is ook niet wetenschappelijk onderbouwd. Pups mogen vanzelfsprekend niet afgemat worden, maar zolang ze vrolijk en alert zijn mogen ze blijven wandelen. Lopen op lage snelheid is een normale niet belastende activiteit. Vanaf de leeftijd van 10-12 weken zijn pups gedurende langere tijd per dag wakker en actief en kunnen ze zonder problemen langere tijd lopen. Het is wel beter om buiten te wandelen, dan dat de pup zich binnen afreageert op de parketvloer. Wandeltijd is gemakkelijk doseerbaar en op te bouwen. Het is altijd goed vaker een kleinere afstand te lopen, dan in één keer een grote afstand. Een te voorzichtig schema schiet
zijn doel voorbij. Een tijdslimiet voor het wandelen kan zinvol zijn maar moet wel worden aangepast aan de individuele hond. Een pup in één wandeling voor de rest van de dag 'afwerken' is schadelijk maar het is ook niet zinvol zo voorzichtig te zijn dat de pup binnenshuis zijn energie kwijt moet onder minder gunstige omstandigheden.

De kwaliteit van bewegen is wel belangrijk. Uit het voorgaande mag duidelijk zijn dat opbouwend langer lopen met een jonge hond de voorkeur heeft. Plotselinge zware belastingen zoals springen, en vooral bal- en stoeispelletjes, kunnen echter dramatisch uitpakken. Met name het stoeien levert met grote regelmaat ernstige kreupelheden op die vaak nog op latere leeftijd problemen blijven geven. Stoeien is moeilijk te doseren en het wordt vaak pas gestopt als de eigenaar en niet de hond daartoe besluit. Het is veel beter om pups met een rustige volwassen hond te laten spelen, ook voor de sociale ontwikkeling. Hoe leuk het ook is om te doen: dummy's gooien is met pups uit den boze. Leer de pup liever een dummy zoeken in bijvoorbeeld hoog gras en gooi de dummy hooguit een paar meter weg. Dat houdt de vaart eruit en de pup beleeft zijn 'buitdrift' net zo sterk als wanneer hij achter een ver weg geworpen dummy aan moet rennen. De werpstok kan het eerste jaar dus rustig in de kast blijven staan. Stoeien is ook geen vrijblijvende activiteit. Pups gaan hun grenzen te boven als ze zich in een competitief stoeispel begeven. Daarentegen is stevig wandelen en wat draven geen enkel probleem. De pup mag ook best een stukje galopperen, maar mag daarbij niet geprikkeld worden om tot het uiterste te gaan wat betreft afstand of snelheid. Eigenlijk is dat het meest kenmerkende aan verantwoord bewegen: door het te matigen blijf je binnen de grenzen van belastbaarheid. Het is goed om pups vanaf jonge leeftijd in moeilijke terreinomstandigheden te laten lopen zodat ze leren hun activiteiten af te stemmen op de omstandigheden. Is de hond eenmaal in zijn pubertijd beland, dan is de snelle groei ten einde en kan er begonnen worden met een conditietraining, zoals fietsen, zodat de hond voorbereid wordt op een eventuele meer vermoeiende jachtcarrière.

De conclusie uit het voorgaande mag duidelijk zijn: Het (lichamelijk) trainen van jonge pups is belangrijk voor de ontwikkeling van spier- en beenderstelsel, op voorwaarde dat de training gedoseerd plaatsvindt. De pup dient daarbij zijn grenzen niet te boven te gaan. Een gedoseerde puppytraining die in de pubertijd overgaat in een gezonde conditietraining zorgt voor een volwassen hond met een gezonde verhouding tussen gewicht en spiermassa en verkleint daarmee de kans op problemen met het bewegingsapparaat op latere leeftijd.

H. (Gondje) van Zinnicq Bergmann, Dierenarts.
Dierenkliniek De Tromp


Dit artikel is een bewerking van een artikel van Marcel Nijland dat eerder verscheen in het tijdschrift Dier en Arts, nr. 3 maart 2012

Marcel Nijland is dierfysiotherapeut en honden gedragsbegeleider. www.marcelnijland.nl